aan de slag
Zet een pan met boter op het vuur. Braad de bouten rondom bruin. Mocht de pan niet groot genoeg zijn, bak ze dan één voor één.
Plet een halve kilo druiven en vang het sap op. Ik heb dit gedaan door een vergiet in een grote kom te hangen en met een kommetje of kopje al draaiend de druiven te pletten: het sap loopt dan in de kom en de velletjes blijven achter in het vergiet. Je zou het ook met een vijzel kunnen doen, maar dan moet je de druifjes daarna nog zeven.
Wanneer de bouten mooi bruin zijn, voeg je de wijn, calvados, druivensap en het sap van de citroen toe. Doe de rozemarijn en tijm erbij en laat 30 minuten op laag vuur sudderen. Kruid met peper en zout.
Doe hierna de raapjes in de pan en laat ongeveer 15 minuten meekoken.
Zet alvast de waterkoker op, deze heb je later nodig.
Haal de bouten uit de pan en houd warm in aluminiumfolie.
Maak met de bloem en een paar eetlepels kookvocht een papje in een apart schaaltje en roer tot alle klontjes eruit zijn. Roer het papje door de rest van het kookvocht, kook een paar minuten mee tot de saus enigszins gebonden is.
Giet kokend water in een kom met de overige druiven en laat ze een paar minuten weken, zodat ze makkelijk zijn te pellen. (Als er pitjes in zitten haal deze er dan ook uit.)
Doe de bouten terug in pan bij de saus, zodat ze nog even mee kunnen warmen.
Zodra de raapjes gaar zijn (check dit even door er met een vork in te prikken), roer je de gepelde druiven er door en kun je opscheppen. Eet smakelijk!
